De geschiedenis zal over honderd jaar hard oordelen over het Vlaams-nationalisme’, zegt schrijver-filosoof Stefan Hertmans. ‘Want het is een beweging achteruit. In een wereld die steeds globaler wordt, wentelt het zich in een nostalgische droom.’ Een gesprek over porno en politiek, volksverlakkerij en uitlachtelevisie.
‘Er bestaan essayboeken waarvoor je graag een hele kast romans weggeeft”, schrijft Stefan Hertmans in zijn nieuwste bundel De mobilisatie van Arcadia. Hetzelfde kan met groot gemak gezegd worden van de verzameling erudiete essays die hij hier aflevert. Het is heerlijk toeven in de gedachten van de meester-essayist. Zijn heldere taal windt je om de vingers. Zijn lenige zinnen pakken je in. Zijn schaamteloze rechtlijnigheid verfrist de geest. Maar tegelijk is De mobilisatie van Arcadia een boek dat je een rake stomp in de maag verkoopt. Het beeld dat Hertmans schetst van de Vlaming anno 2011 is allesbehalve fraai. We zijn verwend, zegt hij, narcistisch en in onszelf gekeerd. Gevoelsarme stumpers zijn we geworden, vervreemd van de werkelijkheid die ons omgeeft. Met het grootste gemak pinken we een traan weg bij de ellende op tv. We huilen mee met het leed in verre landen, janken om de gebroken poot van het hondje op de buis, slaken een verontwaardigde gil bij de miserie van de realitysoap. Maar echte, doorleefde emoties… hoho, daar doen we niet meer aan. De ander laat ons siberisch koud wanneer hij in vlees en bloed voor ons staat. Maakt niet uit of het een dakloze, een migrant of pakweg een Waal is. Het is een onverschilligheid die zich ook politiek vertaalt in verkilling. De mobilisatie van Arcadia begint nochtans uiterst vermakelijk. Met een vette knipoog beschrijft Hertmans in de openingsbladzijden hoe hij op een avond nietsvermoedend de televisie aanzet. Op een Vlaamse zender worden twee seksentertainers geïnterviewd. Een zacht kabbelend gesprek. Hertmans schrijft: “De vrouw, reeds naakt en met wat kinky make-up, vertelde rustig dat anaal en dubbel gepenetreerd wel leuk was met vrienden en zo, en tja, er viel hier en daar wel een misbruikje te noteren, maar de meeste mensen met wie ze werkte, waren sympathiek. De man verzekerde dat hij eerder het passieve type was en dus liever werd gepenetreerd dan zelf anaal te penetreren. Daarbij lette hij er goed op voordelig in beeld te blijven.” Wat Hertmans treft is niet de naaktheid van de sekswerkers of hun rauwe jargon, maar de volstrekte emotieloosheid waarmee ze over hun job spreken. “Je kon zo denken dat het over twee druiventelers, ornithologen of agogen ging. (…) Het onderwerp waarover ze het hadden werd (…) op een zo open, emotieloze manier belicht dat het obsceen werd in morele zin”, schrijft hij. Tijdens een gesprek aan zijn keukentafel voegt hij daaraan toe: “Die twee zaten daar als een soort apostelen van de seksuele bevrijding van Vlaanderen, maar in feite deden ze alleen aan pseudoromantische merchandising. Hun boodschap was duidelijk: ze verkochten een emotioneel neutrale service en verpakten dat als een vorm van emancipatie. Terwijl ik dacht: ‘Wacht eens. Een echte seksuele ontmoeting is toch een fundamentele ervaring. Dat doet wel iets met mij.'”
Bent u niet gewoon een beetje preuts, mijnheer Hertmans?
“Ik ben helemaal niet preuts. Integendeel. Daarom beklemtoon ik net dat seksualiteit een diepgaande ervaring is. Ik vond hén preuts. Emotioneel preuts. Net zoals het vroeger verboden was aan seks te doen, is het nu blijkbaar verboden aan emotie te doen. Ze hielden alleen de consumptie over en daar gaat de ervaring aan kapot. Je kickt op iets waar je niets bij voelt. En achteraf is er alleen frustratie. De afkickverschijnselen na lege seks waarover een auteur als Michel Houellebecq zo pakkend schrijft”.
U heeft het over de pornificatie van de samenleving, maar er is meer aan de hand, zegt u. Niet alleen onze seks is leeg geworden, ook onze emoties.
“Onze emoties volgen dat schema van de emotionele zelfbevrediging. Ik heb het in mijn essay over de gevoelloze emotie, de emotie zonder reëel object. Mensen reageren hysterisch emotioneel op allerlei toestanden: films, dierenprogramma’s, voetbalwedstrijden… We maken ons druk over de situatie in Congo, in Afghanistan, op het Tahrirplein. We proberen elkaar ervan te overtuigen dat we allemaal zeer ‘betrokken’ zijn, maar kunt u me uitleggen wat dat woord nog betekent? Uiteindelijk doen we niets met die emotie. Ze draait in zichzelf rond en wekt alleen frustraties op waar niemand iets mee opschiet.”
U schrijft: ‘Onze samenleving vertoont een samengaan van verweking en verharding.’
“Veel mensen kunnen zeer invoelend zijn met alles wat niet te dichtbij komt. Als het wel dichtbij komt, wijzen ze het angstig af. Neem het geval Mauro in Nederland. Hij werd de hush-puppie van het migrantendebat. The problem had a nice face. Dat werkt een ogenblik mobiliserend, maar het verandert weinig aan de kern van het migratiedebat. Puur menselijk gezien kun je natuurlijk niet anders dan empathie voelen voor wat er met die jongen gebeurt, want het is schandalig. Echter: veel mensen kunnen perfect sentimenteel doen over Mauro, maar wanneer ze daarna hun deur opentrekken maken ze met het grootste gemak een racistische opmerking over de migrant in de straat. Een ‘echte’ mens is blijkbaar net iets ingewikkelder en minder leuk dan dat arcadische beeld van de virtuele mens. “Dat is de rode draad in mijn boek. Mensen dromen van een conflictloos arcadia. Ze verlangen naar een wereld waarin de ander niet de ander is maar een gelijke. Ook in relaties vertrekken mensen van een paradijselijk ideaalbeeld. Je bent twee samengesmolten zielen en elke sekspartij moet je tegen het plafond doen gaan. Dat is een recept voor frustratie en dus voor een slecht huwelijk. De correctie op arcadia is wat mij betreft een song van veertig jaar geleden: ‘I never promised you a rose garden’. Maar iedereen wil die arcadische rozentuin en dat verziekt mens én politiek. Al dat gedroom is juist de basis voor intolerantie.”
U haalt in uw boek stevig uit naar de Vlaams-nationalisten. Ook zij beloven ons een zorgeloze maar oh zo bedrieglijke rozentuin.
“Een van de beelden die ik voor ogen had bij het schrijven van dit boek, was een autoreclame die ik op de Franse televisie had gezien. Het was zo’n filmpje met een man aan het stuur, schoon madam naast zich, op weg door prachtige heuvels. Als je dit arcadisch model van autorijden lanceert om mensen een auto te verkopen, krijg je alleen grimmige chauffeurs. Want zo is het nooit. Of toch bijna nooit. Er zijn tegenliggers en er zijn files, het regent en je hebt stress. De anderen zijn er altijd. “Politiek zitten we in een gelijkaardige droomfase. Vlaams-nationalisten spiegelen ons een arcadisch verwachtingspatroon voor. Een wereld waarin alles probleemloos zal zijn als we de anderen maar buiten de deur houden. Het beeld dat van de Franstaligen wordt geschetst, is dat van de boze andere die onze goedbedoelde Vlaamse volksziel belet om zichzelf te zijn. Het zal arcadisch zijn als we onafhankelijk zijn! Als we eindelijk weer bij ons thuis zullen zijn, in onze eigen aard, onze eigen streektaal, onze eigen manier van denken. Dan zijn we van alle moeilijke sociale situaties die dit land oplevert af. Wat een onzin. De asielproblematiek is daarmee niet opgelost, onze economische problemen zijn daarmee niet van de baan. Files, milieuvervuiling, outplacement, het probleem van de financiering van de pensioenen… de werkelijke problemen blijven. “Daarom ook ga ik uitgebreid in op het verschil tussen gemeenschap en samenleving. We hoeven niet noodzakelijk alles gemeen te hebben. We moeten juist streven naar een open samenleving.”
Volgens u is het Vlaams-nationalisme gedoemd?
“Het is een retrograde beweging, een beweging achteruit. In een wereld die steeds globaler wordt, wentelt zij zich in een nostalgische droom die ze, net als die sekswerkers, verkoopt als emancipatie. De geschiedenis zal over honderd jaar hard oordelen over het Vlaams-nationalisme. “Het heeft een heilige schrik dat Brussel zal uitbreiden. Wel: de mentaliteit van Brussel zál uitbreiden. We evolueren nu eenmaal naar een wereld waar je vier, vijf talen naast elkaar op straat hoort. Waar je geregeld moskeeën ziet. Waar er om te beginnen al twee culturen naast elkaar leven zonder dat dat je democratisch gevoel moet bedreigen. “Ik ben geen doemdenker, ik ben redelijk positief ingesteld. Ik geloof dat we naar nog grotere, stedelijke, internationale vormen van samenleving gaan. Kijk naar New York, dat is een stad waar ik me erg gelukkig kan voelen. Je stapt in de metro en hoort er vijf, zes talen door elkaar. Nobody cares. Terwijl we onlangs in de krant konden lezen dat de helft van de Vlamingen het ‘godnogaantoe’ bedreigend vindt om een andere taal te horen op straat.”
U schetst de Vlaming als een xenofoob wezen. Heeft u het dan over de Vlaams-nationalist of over de Vlaming tout court?
“De Vlaams-nationalisten zouden niet een dergelijk succes kunnen boeken als dat ressentiment niet in de Vlaamse volksmentaliteit aanwezig was. Het gif tegenover de Franstaligen is diep ingezonken in Vlaanderen. Onlangs stonden er ironische aanbevelingen in de krant voor Elio Di Rupo: hoe de Vlaming voor je te winnen. ‘Je mag wijn drinken, maar drink een keer meer een pint. Ga eens naar de koers of naar het voetbal.’ Met andere woorden: doe net zo volks als wij van onszelf vertellen dat we zijn. Iedereen weet dat de Vlaming een bourgondische potverteerder is die constant in dure restaurants zit, maar tegelijk maakt hij zichzelf wijs dat hij de oprecht ‘gewone mens’ van friet en bier is. Die Vlaamse volksziel is een nostalgische leugen. “Anderzijds zie je dat die terugtrekking overal in Europa aan de gang is. De Hongaren doen het, de Fransen beklagen zich dat la Francité kapot gaat, de Britten vinden dat ze door Europa bedreigd worden, de Nederlanders dromen weer hardop van de gulden. Je ziet overal hoe het openbreken van de samenlevingsvormen de gemeenschappen onder druk zet. Het eerste wat ze doen is zich terugtrekken en neen zeggen uit schrik voor de zich openende wereld. Daar kom je nergens mee. In tweede instantie zullen ze wel ja moeten zeggen tegen een samenleving in beweging. “Karl Marx heeft ooit gezegd: ‘Het zijn niet de mensen die de werktuigen veranderen; het zijn de werktuigen die de mensen veranderen.’ Dat is wat er gebeurd is. Er zijn nu eenmaal auto’s en vliegtuigen. Als we de wereld die we vandaag hebben niet hadden gewild, hadden we geen auto’s en vliegtuigen moeten bouwen. Of hadden we nu werkelijk gedacht dat de vliegtuigen vol naar Kinshasa zouden vliegen en leeg terug? Zijn mensen zo dom geweest om te denken dat wij met de auto naar Roemenië kunnen rijden maar die van Roemenië niet naar hier?”
U spaart ook de Franstaligen niet in uw kritiek?
“In Vlaanderen zijn we een vrijgemaakte, liberale markteconomie vanzelfsprekend gaan vinden. De rush naar rijkdom heeft de geesten verzuurd. De Franstaligen betonen misschien meer solidariteit met nieuwkomers, maar ze gaan voorbij aan de complexiteit van de vrijgemaakte Europese markt. Zij dromen van een terugkeer naar het socialisme à papa. Dat is eveneens een ontwijken van de eigen verantwoordelijkheid en een ontkennen van de globale realiteit.”
De politici rollen vechtend over straat, maar gek genoeg pleit u voor meer strijd in de politiek. U noemt dat dissensus.
“Dat begrip ontleen ik aan de Belgische politicologe Chantal Mouffe. Het dromen van een samenleving met een moeiteloze consensus is oorzaak van alle irritaties. Het is zoals met die auto op de weg waarin je alleen denkt te zijn. In de rijpe politiek moet je constructief tegenover je tegenstander kunnen staan. Je moet uitgaan van dissensus en naar overleg streven, in plaats van te wantrouwen en te veroordelen. Strijd moet weer een positieve bijklank krijgen. “In ons huidige politieke onderhandelingsmodel geldt: stoer op je eigen standpunt blijven hameren en vooral geen empathie tonen, je nooit inleven in het standpunt van de ander. De dialoogstrategie lijkt vervangen door blinde gelijkhebberij. Door de druk die op de politieke onderhandelaars was gekomen, is de onderhandelingsbereidheid uiteindelijk wel ontstaan. Maar we hebben allemaal gezien wie er is afgevallen en wie er blijft roepen dat de andere verraders zijn. Dat is typisch. Je zegt dat niets bespreekbaar is en dat wie wel onderhandelt de boel belazert.”
De overdreven sentimentaliteit die onze tijd beheerst is gevaarlijk, zegt u. U trekt parallellen met de nazitijd. Dat is heftig.
“Het is geen parallel, het gaat om een mechanisme. Hoe sentimenteler een mens is, hoe vatbaarder hij is voor totalitaire systemen. Er bestaan ontluisterende boeken over de hysterische sentimentaliteit van de nazi’s die een potje zaten te janken in de opera in Bayreuth terwijl de gasovens op volle toeren draaiden. Hitler hield zielsveel van zijn hond en aaide kleine kinderen met groot sentiment. Aber der Jude, der war kein Mensch. Dat kun je ook zeggen over een asielzoeker, een Palestijn of een migrant: dat voor hen niet dezelfde wetten gelden als voor jezelf. Zodra je dat doet, zit je op een hellend vlak. “Ook de linkse intelligentsia is natuurlijk gemakzuchtig geweest. Na mei ’68 is men er veel te lichtzinnig van uitgegaan dat elk verschil positief was. Ik noem dat een vrolijke Bennetonwereld: drie gekleurde medemensen met een tandpastaglimlach op de affiche en klaar. Ik denk dat Sartre op zijn manier een grotere realist was door te stellen dat de ander de hel was. Hij wist hoe moeilijk het was om samen te leven. Misschien moeten we dat allemaal weer eens meer zeggen: ‘L’enfer c’est les autres! En nu aan het werk!'”
De schaalvergroting waar we het al over hadden, jaagt de mensen schrik aan. Dat zie je ook aan de economie. Dat lijkt zo’n groots en vernuftig raderwerk te zijn geworden dat niemand er nog greep op heeft.
“De mens is niet langer de maat van de dingen, de wereld is letterlijk buitenmaats geworden. Dat is iets heel ambivalents. Enerzijds kan de mens zich inderdaad realiseren in grootse projecten. Hij kan zich boven zichzelf uittillen en droomt daar ook van. Anderzijds lijdt hij daaronder. Hij creëert modellen van het menselijke die te hoog gegrepen zijn. Daarom verlangt hij van de weeromstuit naar een kleinmenselijke maat, naar iets wat hem tenslotte nog een beetje veiligheid biedt. Economie, media en techniek staan voortdurend onder druk van dat steeds maar expansievere model. De psychologische backlash is zeer groot. Mensen lijden daaronder. Wat er in tien jaar tijd gebeurd is met de verhoudingen van geld en waarde… Het is enorm hoe dat verschoven is. “Mensen voelen zich weerloos tegenover het systeem en daardoor verdwijnt wat Martin Heidegger de Sorge noemt, het instinct voor zorg. De mens is een wezen dat door duizenden jaren heen heeft leren zorg dragen voor de ander. Dat instinct verdwijnt wanneer de demografische verhoudingen onoverzichtelijk worden. In die zin is elk idealisme over een wereld van morgen ook een beetje obsceen. Wij kunnen er over filosoferen dat er een leuke geglobaliseerde wereld aankomt, maar mensen die economisch minder mogelijkheden hebben, ervaren iets helemaal anders. Het is dus ook wel te verklaren waarom de meest kwetsbaren zich in zichzelf opsluiten. Alleen: de Nieuw-Vlaamse identiteit wordt niet door die kleine slachtoffers geboetseerd. Het zijn de liberalistisch ingestelde managers die het Vlaamse arcadia promoten. En als je hen laat doen, wordt het sociaal gezien een nog veel hardere wereld.”
Iets helemaal anders: u gaat in uw boek ook tekeer tegen reality-tv. U noemt dat pornografie van de vrije wil. Wat bedoelt u daarmee?
“De ‘gewone mens’ mag zich daar zogenaamd helemaal uitleven, zijn innerlijk volledig naar buiten gooien. Maar hij heeft er geen notie van dat zijn binnenwereld versplinterd raakt in die gemanipuleerde buitenwereld. Achteraf zie je dat het leven van die mensen soms gekraakt is, dat ze sociaal uitgestoten worden. Maar ach, ze doen het zogezegd uit vrije wil, dus de makers treft geen schuld. Dat is onzin: die mensen doen het uit naïeve hoop op een beter leven. “Ik kan me heel kwaad maken op de rijke media-elites die doen alsof ze de ‘gewone mens’ vertegenwoordigen. Maar met de cash die dit soort uitlachtelevisie oplevert, rijden ze in hun zware SUV’s naar een driesterrenrestaurant waar ze die gewone mens een schop onder zijn kont zouden geven als ze hem er zouden aantreffen. Niet de intellectuelen vormen de elite, dat zijn mensen die boeken lezen en hun belastingen betalen als iedereen. Deze media-elite, dat is de ware heersende klasse die haar morele verantwoordelijkheid tegenover kwetsbare mensen niet voldoende ernstig neemt.
DM, Ilse Degryse
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...